Het landelijke leven in Asturië en Cantabrië
Perdiendo el norte is een Spaanse uitdrukking die wordt gebruikt als iemand zijn orientatie kwijt is. Letterlijk vertaald naar het Nederlands zou het betekenen, het noorden verliezen. En dat doen veel vakantiegangers die naar Spanje afreizen. De Costa del Sol en Costa Brava zijn overbekend en soms overvol, maar wie kent de Costa Verde, de groene noordkust van Asturië en Cantabrië? Wie kent de strandjes van Silencio, Liencres, Oriñon of Los Locos?
Toen een paar jaar geleden mijn webblog Spaansbloed over Spanje door het Spaans verkeersbureau werd genomineerd voor de persprijs ‘Proef Spanje’, werden de prijzen uitgereikt door de Spaanse ambassadeur in Nederland. In zijn toespraak vertelde hij dat hij prachtige verhalen had gelezen over Barcelona, Andalusië en Madrid, maar voegde hij er streng aan toe; wisten de dames en heren schrijvers wel dat Spanje ook een noorden heeft. De ambassadeur kwam zelf uit Asturië.
Wie wel door het noorden van Spanje heeft gereisd, merkt vaak op dat het op Zwitserland en Oostenrijk lijkt. Besneeuwde bergtoppen, groene weiden met grazende koeien, boederijen met hortensias langs het erf. De vergelijking gaat maar voor de helft op. Alleen als je naar het zuiden kijkt zou je je inderdaad in Oostenrijk of Zwitserland kunnen wanen. Maar wie naar het noorden kijkt, ziet het blauw van de Cantabrische Zee en de kleine strandjes, soms verscholen tussen of onder de kliffen. De Zwitser en Oostenrijker hebben die zee niet en dat maakt het gebied van Asturië en Cantabrië, dat bijna drie keer zo klein is als Nederland, zo bijzonder. De bergen en de zee zijn altijd dichtbij. De kust heeft zijn bijnaam te danken aan de frisse kleur groen die de bergen en valleien kleurt. Dat valt vooral op als je in de zomer vanaf de dorre, roestbruine hoogvlakte het Cantabrisch hooggebergte in rijdt. Het Atlantische klimaat zorgt er voor dat er het hele jaar door regen valt en dat de zomers niet zo verstikkend heet zijn als in het midden en zuiden van Spanje.
Picos de Europa
Samen met de autonome regio Castilië en León delen Asturië en Cantabrië het nationale park Picos de Europa. Dit is het oudste nationale park van Spanje en de meest bezochte streek van de regio. Nadat koning Alfonso XIII al enkele jaren op jacht was geweest in de Picos besloot hij in 1918 een deel van het gebied uit te roepen tot beschermd park. In 1995 kreeg de Picos zijn huidige grenzen. Het park strekt zich van oost naar west ongeveer veertig kilometer uit en van noord naar zuid twintig kilometer. De naam Picos de Europa werd gegeven door de Duitse geoloog Wilhelm Schultz die in de mijnen van Bufferera werkte. Overigens zouden ook de zeevaarders deze naam al gebruiken. Juist vanaf zee onderscheiden de geslepen bergtoppen zich van de veel meer glooiende bergkammen van het Cantabrisch hooggebergte.
De gletsjemeren
De grillige bergen zijn gevormd door de erosie van het kalksteen. Gletsjers slepen in de verschillende ijstijden u-vormige dalen uit. Aan de westkant van het park liggen de gletsjermeren van Enol (1.000 meter hoogte) en Ercina (1.100 meter hoogte), de grootste attractie in de Picos. Halverwege de weg, die in veertien kilometer bijna 1.000 meter stijgt, ligt het uitzichtspunt Mirador de la Reina, ingericht met picknicktafels. Ooit zaten we er rustig te eten toen opeens de picknickplaats werd overspoeld met schapen. Net als ik was iedereen om me heen verbaasd dat vervolgens de herdershond voorop ging, met de schapen als een keurig lint achter hem aan. Er was geen herder in velden of wegen te bekennen. Het is de charme van de Picos. Ondanks de grote stroom toeristen die ieder jaar naar het nationale park komt, is de harmonie tussen mens en natuur bewaard gebleven.
Sixtijnse kapel van de prehistorie
Aan de voet van de beklimming naar de meren staat de basiliek van Covadonga. Tegenover de basiliek ligt een grot, waar in de 9e eeuw de visigotische edelman Pelayo zich schuilhield voor de naar het noorden oprukkende Moren. Toen een kleine expeditie de Picos binnendrong, werden ze verslagen door Pelayo en zijn kameraden. Het was de eerste overwinning voor de christenen, de Reconquista was een feit. Asturië werd uitgeroepen tot koninkrijk. De eerste koningen lieten prachtige preromaanse kerkjes oprichten rond en in hun hoofdstad Oviedo. Nu we het over de geschiedenis hebben, moeten we eigenlijk nog verder teruggaan in de tijd en een bezoek brengen aan de grot van Altamira in de buurt van Santander. Hier ontdekte in 1879 Marcelino Sanz de Sautuola in een grot 15.000 jaar oude rotschilderingen van bizons, paarden, runderen en herten. De grot wordt de Sixtijnse kapel van de prehistorie genoemd en Picasso zou opmerken dat na Altamira de decadentie in de schilderkunst zijn intrede deed. De eigenlijke grot gaat alleen op vrijdagochtend open voor vijf gelukkigen die met hun entreekaartjes worden ingeloot. De overige bezoekers kunnen in het museum een exacte kopie van de grot bekijken, compleet met schilderingen, scheuren en vochtplekken in het gesteente.
De indianos
De geschiedenis van Asturië en Cantabrië is ook de geschiedenis van een geïsoleerde bevolking, die nauwelijks contact had met de volkeren die aan de andere kant van de bergen woonden. De Romeinen stichtten een paar havenplaatsen, zoals die van Gijón, Santander en Castro Urdiales, maar daar bleef de Romeinse invloed bij. De Moren werden zoals gezegd al snel buiten het Cantabrisch hooggebergte gezet. Er was meer sprake van emigratie dan van immigratie. Er waren in de grote, en vaak arme, gezinnen altijd wel een paar telgen die hun geluk gingen beproeven in de koloniën aan de andere kant van de Atlantische Oceaan; in Mexico, Argentinië of Cuba bijvoorbeeld. Zij werden de indianos genoemd. Sommigen kwamen gefortuneerd terug en lieten prachtige, soms koloniale paleizen bouwen op hun geboortegrond. Een mooi voorbeeld is het paleis van Sobrellanos in Comillas. Naast dit paleis liet de zwager van de markies van Comillas een vakantiehuis ontwerpen door Antoní Gaudí.
Turismo rural
De emigratie heeft er voor gezorgd dat veel dorpen in de bergen bijna leegstaan. Voor deze wegkwijnende dorpen is er nu de redding van het turismo rural, het landelijke of agrotoerisme. Oude boerderijen en woonhuzien worden verbouwd tot bed en breakfast-hotelletjes. Het is een mooie manier om kennis te maken met het lokale leven én de lokale bevolking. Want het leven is puur in dit gebied en dat geldt ook zeker voor de keuken. In kleine vissersplaatjes als Cudillero kun je rond de middag zien hoe de vis van boord wordt gehaald en vervolgens op de kade wordt schoongemaakt. Daarna gaat de vis met steekkarretjes, bakfietsen en kruiwagens naar de restaurants. In de bergdorpen is de authentieke sfeer net zo sterk aanwezig. In de zomer veranderen geraniums de balkons in een kleurenzee. In de moestuinen bij de boerderijen zijn man en vrouw op het land in de weer. Ooit vertelde de boer bij wie we logeerden dat een week eerder een Duitse toerist hem had gevraagd of alles wat hij zag wel echt was, dat hij niet een rol speelde in een etnografisch museum.
Het noorden is echt mooiste stukje van Spanje! Gaat u Asturië en Cantabrië ontdekken?
Volg ons